Romeinse linzensoep

Het oudste kookboek dat bewaard is gebleven, is van een tijdgenoot van keizer Augustus, Marcus Gavius Apicius. Hij was een smulpaap en besteedde al zijn tijd en geld aan het bedenken en samenstellen van de meest geraffineerde gerechten.

Er waren eindeloos veel variaties op de linzensoep, die in alle landen rond de Middellandse zee gegeten werd. Ook in de bijbel en in het kookboek van Apicius wordt de soep genoemd.

Ingrediënten:

ca. 250 gram linzen
2 uien
2 kruidenbouillonblokjes
1 liter water
koriander, vers of in poedervorm
peper
vissaus
eventueel een handvol gepelde tamme kastanjes

Bereiden:

  1. Vul een pan met water, de bouillonblokjes en de linzen, zet deze op het vuur en breng de soep aan de kook.
  2. Snipper ondertussen de uien fijn, pel de kastanjes en voeg beide toe.
  3. Laat alles aan de kook komen en laat de soep doorkoken tot alles gaar is.
  4. Maak de soep op smaak met koriander, peper en vissaus.

Van huis uit waren de Romeinen een hard werkend, sober levend volk. Brij of grof brood, olijven, verse geiten- of schapenkaas, vijgen, groenten, peulvruchten en af en toe een visje is eeuwenlang de basis van de Romeinse keuken geweest.

Ook de rijke Romeinen aten eenvoudige boerenkost. ’s Morgens een eenvoudig ontbijt van brood met honing of wat geitenkaas, ’s middags brood met eieren en koud vlees, overgebleven van de vorige dag, met wat groente en fruit. En ’s avonds de hoofdmaaltijd. Meestal een stoofschotel of soep van tarwe gerst, bonen of linzen. In rijke families bestond de hoofdmaaltijd uit voorgerechtjes zoals schelpdiertjes, worst, olijven en een salade. Als hoofdgerecht vlees en groenten met bonen, brij of brood, en als dessert gebak en fruit.

Voor de Romeinen die het zich konden veroorloven kwamen er in de tweede eeuw v.Chr. grote veranderingen in dit sobere en puriteinse leven. Rome veroverde het Oosten en de Romeinen maakten kennis met een verfijnde keukencultuur van ingewikkelde schotels van vlees met vruchten, gecompliceerde sauzen en geheimzinnige specerijen.

Koken was voor de meeste stedelingen een luxe. Vanwege het brandgevaar in hun houten woonvertrekken kookten de armen niet, maar kochten ze hun maaltijden bij stalletjes in de straat. Rijke Romeinen hadden hun eigen keuken en slaven die voor hen kookten.